Regering-Van Houtte

Regering-Van Houtte
Regeringsleider Jean Van Houtte
Coalitie CVP/PSC
Zetels Kamer 108 van 212 (4 juni 1950)
Premier Jean Van Houtte
Aantreden 15 januari 1952
Einddatum 23 april 1954
Voorganger Pholien
Opvolger Van Acker IV
Portaal  Portaalicoon   België

De regering-Van Houtte (15 januari 1952 - 23 april 1954) was een Belgische regering. Het was een homogene katholieke regering omdat de partij een absolute meerderheid aan zetels had in de Kamer en de Senaat.

Ze volgde de regering-Pholien op nadat premier Joseph Pholien moest aftreden, omdat hij binnen zijn partij te veel kritiek kreeg voor z'n economisch beleid, en werd opgevolgd door de regering-Van Acker IV na de verkiezingen van 11 april 1954 waarbij de CVP/PSC hun absolute meerderheid verloor.

Samenstelling[bewerken | brontekst bewerken]

De regering bestond uit 16 ministers. 15 ministers kwamen uit CVP/PSC. Daarnaast was er nog een expert in de regering aanwezig.

Ambtsbekleder Functie Termijn Partij
Jean Van Houtte
(1907-1991)
Eerste Minister 15 januari 1952 - 23 april 1954 CVP-PSC
Paul van Zeeland
(1893-1973)
Minister
Buitenlandse Zaken
15 januari 1952 - 23 april 1954 PSC-CVP
Albert-Edouard Janssen
(1883-1966)
Minister
Financiën
15 januari 1952 - 23 april 1954 extraparlementair (PSC-CVP)
Jean Duvieusart
(1900-1977)
Minister
Economische Zaken en Middenstand
15 januari 1952 - 23 april 1954 PSC-CVP
Joseph Pholien
(1884-1968)
Minister
Justitie
15 januari 1952 - 3 september 1952 PSC-CVP
Léonce Lagae
(1894-1964)
3 september 1952 - 5 december 1952 CVP-PSC
Charles du Bus de Warnaffe
(1894-1965)
13 december 1952 - 23 april 1954 PSC-CVP
Paul-Willem Segers
(1900-1983)
Minister
Verkeerswezen
15 januari 1952 - 23 april 1954 CVP-PSC
Oscar Behogne
(1900-1970)
Minister
Openbare Werken
15 januari 1952 - 23 april 1954 PSC-CVP
Minister
Wederopbouw
14 augustus 1952 - 23 april 1954
Pierre Harmel
(1911-2009)
Minister
Openbaar Onderwijs
15 januari 1952 - 23 april 1954 PSC-CVP
Alfred De Taeye
(1905-1958)
Minister
Volksgezondheid en Gezin
15 januari 1952 - 23 april 1954 CVP-PSC
Albert Coppé
(1911-1999)
Minister
Wederopbouw
15 januari 1952 - 9 augustus 1952 CVP-PSC
André Dequae
(1915-2006)
Minister
Koloniën
15 januari 1952 - 23 januari 1954 CVP-PSC
Minister ad interim
Wederopbouw
9 augustus 1952 - 14 augustus 1952
Ludovic Moyersoen
(1904-1992)
Minister
Binnenlandse Zaken
15 januari 1952 - 23 april 1954 CVP-PSC
Eugène De Greef
(1900-1995)
Minister
Landsverdediging
15 januari 1952 - 23 april 1954 extraparlementair
Joseph Meurice
(1896-1972)
Minister
Buitenlandse Handel
15 januari 1952 - 23 april 1954 PSC-CVP
Geeraard Van Den Daele
(1908-1984)
Minister
Arbeid en Sociale Voorzorg
15 januari 1952 - 23 april 1954 CVP-PSC
Charles Héger
(1902-1984)
Minister
Landbouw
15 januari 1952 - 23 april 1954 PSC-CVP
Minister ad interim
Justitie
5 december 1952 - 13 december 1952

Herschikkingen[bewerken | brontekst bewerken]

Verloop[bewerken | brontekst bewerken]

Spanningen met de oppositie[bewerken | brontekst bewerken]

In 1952 ging koning Boudewijn niet naar de begrafenisplechtigheid van de Britse koning George VI. De officiële reden was dat het niet gebruikelijk was dat een koning een officiële plechtigheid bijwoonde in een buitenlandse hoofdstad zolang hij geen officieel bezoek aan het land had gebracht. Men had echter de indruk dat de regering onvoldoende bij de koning had aangedrongen aanwezig te zijn. Bij de stemming over de motie van de oppositie op 12 februari 1952 leed de regering een onverwachte nederlaag (91 stemmen tegen 84) en de oppositie eiste het ontslag van de regering. Premier Jean Van Houtte weigerde omdat de oppositie slechts bij toeval een meerderheid had (onverwachtse stemming waarbij een 25-tal CVP'ers afwezig waren). Hij verwees naar de regering-Huysmans die in 1947 ook aanbleef alhoewel die een stemming had verloren over de begroting van Landbouw.[1]

Tweede schoolstrijd[bewerken | brontekst bewerken]

Zie Schoolstrijd (België) voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

De tweede schoolstrijd, die onder de regering-Pholien van start ging, ging onder deze regering door. Zo werd er in 1953 een wet gestemd over het technisch onderwijs (dat toen hoofdzakelijk in het vrij onderwijs werd ontwikkeld): de Staat verbond zich ertoe om pas na de provincies en de gemeenten initiatieven op dit gebied te nemen; de regering rechtvaardigde dit door uit te leggen dat de plaatselijke autoriteiten de situatie beter kennen dan de Staat. De socialistische oppositie zag dit vooral als een manier om de rol van de Staat in het onderwijs te verminderen.

Militairediensttijd[bewerken | brontekst bewerken]

De omstreden verlenging van de militairediensttijd onder de vorige regering (12 tot 24 maanden) bleef aanleiding geven tot hevige protesten, met name in de kazernes. Om de situatie te kalmeren, stelde de regering voor om de militieleden na 21 maanden naar huis te laten terugkeren. Voor de socialistische oppositie was dit echter niet genoeg. De militaire kwestie zou een van de kwesties zijn waar het bij de verkiezingen van 11 april 1954 om ging.