Middenspel

8 rd rd kd
7 pd qd bd bd pd pd
6 pd nd pd pd nd pd
5
4 pl nl pl
3 nl bl pl
2 pl pl bl ql pl pl
1 rl rl kl
a b c d e f g h
Middenspel begint
8 rd qd rd kd
7 pd pd bd pd pd pd
6 nd
5 pd pd nl
4 pl bl bd
3 pl
2 pl pl bl ql pl pl
1 rl rl kl
a b c d e f g h
Middenspel in volle gang
8 rl
7 kd
6 pl
5 pd
4
3 pl
2 rd
1 kl
a b c d e f g h
Eindspel

Het middenspel is een term uit het schaakspel. Het is de fase in een partij die volgt op de opening en kan worden gevolgd door het eindspel. In het middenspel spelen strategische motieven een belangrijke rol.

Het valt niet nauwkeurig aan te geven wanneer de opening eindigt en het middenspel begint en ook niet wanneer het middenspel eindigt en het eindspel begint.

Enkele vuistregels vallen echter wel te geven:

  • De opening bestaat uit het ontwikkelen van de stukken, het veilig stellen van de koning (meestal door te rokeren) en het verbinden van de torens (door de dame van de onderste lijn te halen).
  • Het eindspel begint wanneer de stukken zijn uitgedund, de pionnen in waarde toenemen doordat zij kunnen promoveren en de koning actief aan het spel gaat deelnemen.

Zowel over de opening als het eindspel is veel theorie ontwikkeld, over het middenspel aanzienlijk minder. De meeste theorie baseert zich op regels voor het positiespel zoals die door Wilhelm Steinitz geformuleerd zijn. Volgens hem moet de speler die een voordeel heeft dit omzetten in andere voordelen net zo lang tot hij de partij gewonnen heeft. Bij voordelen gaat het dan om permanente voordelen als materieel voordeel, verzwakte koningsstelling, vrijpionnen, zwakke pionnen, sterke en zwakke velden, loperpaar, controle over lijnen, rijen en diagonalen en tijdelijke voordelen als stuk buitenspel, gebrek aan harmonie, ontwikkelingsvoorsprong, centralisatie en ruimtevoordeel.[1]