Louis Barthou

Louis Barthou

Jean Louis Firmin Barthou (Oloron-Sainte-Marie, 25 augustus 1862Marseille, 9 oktober 1934) was een gematigd republikeins politicus die vanaf de jaren 1890 tot zijn dood belangrijke Frans ministerposten bekleedde. Barthou was naast politicus ook historicus en schrijver.

Levensloop[bewerken | brontekst bewerken]

Barthou groeide op in een bescheiden milieu. Hij studeerde rechten in Bordeaux en Parijs en werd advocaat te Pau. Daarnaast was hij geïnteresseerd in journalistiek en politiek.

Politieke loopbaan[bewerken | brontekst bewerken]

Barthou werd op zijn 27e verkozen in de Franse Nationale Vergadering als afgevaardigde voor Basses-Pyrénées (1889). Later werd hij verkozen in de Senaat.[1]

Van 1894 tot 1895 was hij minister van Openbare Werken in het kabinet Dupuy. Was daarna minister van Justitie van 1896 tot 1898 en tussen 1906 en 1913.

In maart 1913 werd hij — na de val van de regering Briand — minister-president. In die hoedanigheid voerde hij de driejarige dienstplicht in en versterkte de vestingwerken. In december 1913 kwam zijn kabinet ten val. Gedurende de Eerste Wereldoorlog was hij minister van Buitenlandse Zaken (1917). Na de oorlog was hij onder andere minister van Oorlog, van Elzas-Lotharingen en Justitie. Van 1922 tot 1926 was hij tevens lid van de herstelcommissie die verantwoordelijk was voor de wederopbouw van Frankrijk na de Eerste Wereldoorlog.

In 1934 werd hij opnieuw minister van Buitenlandse Zaken in het kabinet Doumergue. In die functie reisde hij door Europa om een eventueel pact te sluiten om de groeiende Duitse agressie (Hitler) tegen te gaan. Hij verbeterde ook de relaties met Groot-Brittannië en de Sovjet-Unie. Hij trachtte ook de relatie met fascistisch Italië te verbeteren.

Moord[bewerken | brontekst bewerken]

Beelden van de moordaanslag op Koning Alexander en minister Louis Barthou

Tijdens het staatsbezoek van koning Alexander I van Joegoslavië aan Frankrijk werd hij samen met zijn gast door de Bulgaar Vlado Tsjernozemski, die handelde in opdracht van de Macedonische IMRO van Ivan Mihailov en de Kroatische Ustašabeweging van Ante Pavelić, vermoord terwijl zij in een open auto door Marseille reden. Uit nader onderzoek waarvan de resultaten pas in 1976 openbaar werden gemaakt, bleek dat Barthou overleden was door een kogel uit een politiewapen. De conclusie luidde dat Barthou het slachtoffer was geworden van de consternatie die rond de aanslag ontstond.

Eerbewijzen[bewerken | brontekst bewerken]

In 1913 werd Barthou erelid van de Société Nationale des Beaux-Arts. In 1918 werd Barthou verkozen tot lid van de Académie française.

Voorganger:
Aristide Briand
Premier van Frankrijk
(Président du Conseil)
Kabinet-Barthou

1913
Opvolger:
Gaston Doumergue
Voorganger:
Flaminius Raiberti
Minister van Oorlog
1921-1922
Opvolger:
André Maginot
Voorganger:
André Maginot
Minister van Oorlog
1930-1931
Opvolger:
André Maginot
Voorganger:
Édouard Daladier
Minister van Buitenlandse Zaken
1934
Opvolger:
Pierre Laval