Krakersrellen

Bioscoopjournaal uit 1980 over de ontruiming van een kraakpand aan de Vondelstraat in Amsterdam waarbij de eerste krakersrellen ontstonden.

Krakersrellen hebben zich in Nederland vanaf het midden van de jaren zeventig en tachtig voorgedaan in het centrum van Amsterdam en een aantal andere Nederlandse steden. Aanvankelijk beperkten de conflicten zich tot incidentele vechtpartijen tussen krakers enerzijds en slopers of knokploegen van eigenaren van de gekraakte panden anderzijds. De overheid raakte door haar plicht om ontruimingen uit te voeren steeds meer bij de conflicten betrokken en werd uiteindelijk de belangrijkste opponent van de militanten binnen de kraakbeweging.

Aanvang en hoogtepunt[bewerken | brontekst bewerken]

Leopard 1 genietank in de Vondelstraat op 3 maart 1980 tijdens de eerste grote krakersrel.

De spanningen tussen linkse activisten en de gevestigde orde binnen de Nederlandse samenleving liepen aan het eind van de jaren 70 op. Het aantal kraakacties nam in de laatste jaren van dit decennium explosief toe evenals het aantal ontruimingsbevelen dat de rechter tegen de krakers uitsprak. De maatschappelijke onrust en de politieke polarisatie binnen de samenleving namen toe waardoor het vanaf februari 1980 tot een reeks grootschalige geweldsuitbarstingen kwam.[1]

Keerpunt[bewerken | brontekst bewerken]

Voorgevel van het activistische krakersbolwerk Vrankrijk in de Spuistraat in Amsterdam (foto uit 2001).

Als gevolg van de gebeurtenissen tijdens deze laatste rellen veranderden de verhoudingen binnen en tussen verschillende groeperingen. Bij de rellen rond de Lucky Luyk ging een tramstel in vlammen op en werd veel geweld gebruikt waardoor de sympathie onder de bevolking voor de militante groepen binnen de kraakbeweging sterk afnam. Het geduld voor militante krakers van de gevestigde orde in de politiek en bij de overheid raakte op, omdat de gewelddadige acties aanhielden, terwijl de overheid de krakers voor een deel tegemoetgekomen was. De overheid spande zich in om de woningnood onder jongeren te verminderen door de bouw van tienduizenden Van Dam eenheden. Aanvankelijk zetten de harde confrontaties zich voort, maar na verloop van tijd begon het aantal gewelddadige incidenten af te nemen.

De publieke belangstelling voor de acties van de kraakbeweging begon in de jaren negentig af te nemen.

Rond 1983 is de antikraak uit het overleg en de samenwerking tussen verschillende partijen voortgekomen. Kraken en herkraken kon door antikraak moeilijk of praktisch onmogelijk gemaakt worden.

Verzet[bewerken | brontekst bewerken]

Kraak het Paleis! Stop het kraakverbod'.
De krakers hadden op 1 december 2009 aangekondigd als protest het Koninklijk Paleis op de Dam te willen kraken voordat koningin Beatrix een handtekening onder het kraakverbod zou kunnen zetten.
Demonstratie van een lockon waarmee krakers zich vastketenen. Utrecht, 2005.

Naast gewelddadige acties werden door krakers vaker geweldloze acties gevoerd om ontruimingen tegen te gaan. Het was de bedoeling om tijdens de ontruiming een grote politiemacht op de been te brengen en de ME zo lang mogelijk bezig te houden om de kosten van de ontruimingsactie op te jagen en zodoende het ontruimingsbeleid te frustreren. Onder de toegepaste methoden vielen het barricaderen van de panden en het vastketenen van activisten aan objecten. De politie moest gespecialiseerde BraTra eenheden om bij deze ontruimingen assisteren. Na ontruiming werd regelmatig overgegaan tot herkraak. De tegenpartij ging in het geval van een geplande sloop vaak direct over tot het slopen of het onbewoonbaar of onbruikbaar maken van het pand.

Na de eeuwwisseling verdween de kraakbeweging naar de achtergrond. De conservatieve stromingen in de politiek wisten in 2009 en 2010 een wettelijk verbod op kraken in de Eerste en Tweede Kamer aangenomen te krijgen. Sindsdien proberen krakersgroepen ontruimingen met juridische middelen tegen te gaan. In Amsterdam zouden volgens deze wet vanaf 2010 ongeveer 300 tot 400 panden ontruimd moeten worden. Verschillende gemeentebesturen hebben laten weten bedenkingen tegen deze wet te hebben en om uiteenlopende redenen geen hoge prioriteit aan de uitvoering van deze wet te geven.

Zie ook[bewerken | brontekst bewerken]