Kamp Batu Lintang

Kamp Batu Lintang
Onderdeel van Azië in de Tweede Wereldoorlog
Batu Lintang Memorial
Datum Maart 1941 - september 1945
Locatie Kuching op Borneo
Casus belli Azië in de Tweede Wereldoorlog
Territoriale
veranderingen
Japanse bezetting van Borneo

Het Kamp Batu Lintang (ook bekend als de Lintang Barakken en het Kuching krijgsgevangenenkamp) te Kuching op het eiland Borneo was een Japans interneringskamp tijdens de Tweede Wereldoorlog, waar Engelse officieren en manschappen maar ook veel soldaten van het Indische leger en Nederlandse burgers gevangen zaten.

Inleiding[bewerken | brontekst bewerken]

Het Batu Lintangkamp vanuit de lucht gezien

Het Kamp Batu Lintang was ongewoon voor een jappenkamp omdat er zowel geallieerde krijgsgevangenen als geïnterneerde burgers werden gehuisvest. Het was in functie vanaf maart 1942 tot de bevrijding van het kamp op 11 september 1945; de barakken waren oorspronkelijk gebouwd als Brits-Indische leger-barakken. Het oorspronkelijke terrein werd door de Japanners uitgebreid tot een oppervlakte van 20 hectare. Het aantal bewoners van het kamp varieerde vanwege transporten tussen diverse kampen op Borneo en als gevolg van het hoge sterftecijfer onder de gevangenen.

Het grootst aantal bewoners was omstreeks 3000 gevangenen maar dit aantal verminderde toen de omstandigheden slechter werden. Het leven in het kamp was hard; krijgsgevangenen en geïnterneerde burgers leden onder voedseltekorten, ziekten en uitputting en kregen geen medicijnen. Zij werden gedwongen te werk gesteld, mishandeld, kregen geen passende kleding en hadden erbarmelijke woningen. Van de 2000 Engelse krijgsgevangenen die in het kamp werden opgesloten, overleed twee derde aan uitputting en ziekten, moord met voorbedachten rade of mishandeling. Er was gedurende 2½ jaar (vanaf februari 1943 tot de bevrijding van het kamp) een radiozender operationeel, waardoor de gevangenen in de gelegenheid waren de krijgsverrichtingen te volgen. Ontdekking van de zender had waarschijnlijk de dood van allen die erbij betrokken waren tot gevolg gehad. De capitulatie van Japan vond plaats op 15 augustus 1945; het Batu Lintangkamp werd bevrijd op 11 september 1945 door de 9de Australische Divisie.

Toen het kamp bevrijd werd telde het 2024 inwoners, waaronder 1392 krijgsgevangenen, 395 mannelijke gedetineerden en 237 vrouwen en kinderen. Onder de papieren van de Japanners die in het kamp werden aangetroffen lagen twee executiebevelen. Beide documenten beschreven de aanbevolen wijze van executie van iedere krijgsgevangene en geïnterneerde in het kamp. Het eerste executiebevel, bedoeld voor 17 of 18 augustus, was niet uitgevoerd; het tweede zou de 15de september in werking treden. Aldus werd door de bevrijding van het kamp de moord op meer dan 2000 mannen, vrouwen en kinderen voorkomen.

Locatie en organisatie[bewerken | brontekst bewerken]

Barakken in het kamp

Kuching ligt ongeveer 35 kilometer vanaf de zee stroomopwaarts van de Sarawak-rivier. Het kamp was omstreeks 5 kilometer zuidoostelijk van genoemde plaats. De barakken werden begin 1941 door het gouvernement van Sarawak aangelegd, toen Engeland, in een overeenkomst met de raja van Sarawak, het tweede bataljon, vijftiende Punjab-regiment van het Brits-Indische leger daarheen zond om Sarawak tegen een Japanse aanval te beschermen. Het kamp was vrijwel afgebouwd in mei 1941. De Japanners vielen Borneo midden december 1941 aan, toen zij landden op de westkust bij Miri. De Japanse bezetting eindigde op 23 januari 1942 met de landing bij Balikpapan op de oostkust.

De eerste geallieerde gevangenen die in het kamp werden opgesloten midden maart 1942 waren ongeveer 340 Engelse en Indische soldaten. Gedurende het verloop van de oorlog werden er zowel krijgsgevangenen als geallieerde burgers gevangengezet. De lokale bevolking, waaronder etnische Chinezen, werden niet naar het kamp gezonden, hoewel enkelen van hen gevangengezet werden in de gevangenis van Kuching. De geallieerde burgergevangenen kwamen uit alle delen van Borneo: van Noord-Borneo (nu Sabah), uit Brunei, de Straits Settlements, van het eiland Labuan en uit Sarawak; al deze gebieden hadden onder Brits bestuur gestaan; ook waren er krijgsgevangenen uit Nederlands-Borneo, nu Kalimantan. De krijgsgevangenen kwamen onder meer van het vasteland van Maleisië en Java, maar ook uit Borneo. Veel van hen hadden al in doorgangskampen gezeten, zoals die op het eiland Berhala, voordat zij naar Batu Lintang getransporteerd werden. Het kamp werd officieel op 15 augustus 1942 geopend, toen er een herdenkingssteen aldaar werd geplaatst.

Interne organisatie[bewerken | brontekst bewerken]

Mishandelde krijgsgevangene na de bevrijding van het kamp

De Japanse kampcommandant was luitenant-kolonel Tatsuji Suga; hij was tevens commandant van alle krijgsgevangenen- en interneringskampen op geheel Borneo; dat waren de kampen te Jesselton, Sandakan en korte tijd op het eiland Labuan; verder te Tarakan, Bandjermasin en Kandangan. Suga was hierdoor niet vaak aanwezig te Batu Lintang. Zijn tweede man was luitenant, later kapitein Nagata. De meeste kampbewakers waren Koreanen en enkele Taiwanezen. Er stonden een groot aantal gebouwen voor de administratie, winkels voor het personeel, huizen voor de bewakers en een kampziekenhuis.

Het gehele kamp werd afgesloten door een 8 kilometer lange prikkeldraadomheining. De geïnterneerden waren verdeeld in categorieën en verdeeld over verschillende afdelingen, die ieder ook weer omheind waren met prikkeldraad. Er bestonden 8 tot 10 afdelingen, hoewel de opzet daarvan wisselde gedurende de tijd dat het kamp in werking was. In het begin werden Engelse officieren bij militairen met een andere rang ingedeeld; later werden zij echter apart gehouden op twee speciale afdelingen; op een zeker moment werden Indonesische soldaten en Nederlandse officieren samen in een afdeling ingedeeld, terwijl zij gedurende een andere periode weer gescheiden werden. De Indiase krijgsgevangenen werden op verschillende locaties ingedeeld tijdens het bestaan van het kamp. Indelingen als deze werden beslist bij aankomst of vertrek van de verschillende gevangenen; Batu Lintang deed namelijk ook dienst als doorgangskamp. De Australische en Engelse soldaten die later vermoord zouden worden tijdens de dodenmarsen van Sandakan werden hier eerder tijdelijk vastgehouden.

Krijgsgevangenen gooien hun voedertroggen weg

Indeling van het kamp[bewerken | brontekst bewerken]

De belangrijkste groepen krijgsgevangenen waren Engelse officieren, Australische officieren en onderofficieren, officieren van het Indische leger en Engelse militairen van lagere rang, personeel van het Brits-Indische leger (2de en 15de Punjab-regiment) en soldaten van het Indische leger. Het Engelse en Australische personeel was na de verloren Slag om Singapore, voor het grootste gedeelte van Malaya en Singapore naar Borneo gezonden, terwijl de soldaten van het Indische leger en het Punjab-regiment gecapituleerd hadden na de Slag om Borneo, en vervolgens als krijgsgevangenen naar het Batu Lintangkamp waren gezonden. De burgergeïnterneerden bestonden voor het grootste gedeelte uit Nederlandse rooms-katholieke priesters, Engelse burgers (waaronder kinderen) en Engelse en Nederlandse nonnen.

Iedere afdeling had zijn eigen "kampmeester" (of "kampmeesteres", bij de vrouwenafdeling). De kampmeester was verantwoordelijk voor de contacten tussen de geïnterneerden en de Japanse kampbewakers. Iedere afdeling bestond uit een aantal langgerekte gebouwen, ongeveer 30 meter lang, waarbinnen 30-100 mensen gehuisvest werden. Aan het hoofd van deze mensen stond de barakmeester. De kamp- en barakmeesters werden door kolonel Suga benoemd. Nederlandse soldaten beneden de rang van onderofficier en ongeveer 50 Engelse soldaten waren in een aparte afdeling bij het vliegveld van kampong Batu Tujoh (ook bekend als Bukit Stabah), dicht bij Kuching, ondergebracht. Batu Lintang had ook gebieden waar veel rubberbomen groeiden, omdat daar ooit een plantage was geweest; dit was vrijwel de enige plaats waar enige schaduw te vinden was.

Afdelingen[bewerken | brontekst bewerken]

Krijgsgevangene in de kleding van het kamp

De omstandigheden waaronder men moest leven in de afdelingen waren slecht. Iedere persoon kreeg een kleine ruimte binnen de barak, waarin geslapen werd, enige persoonlijke bezittingen bewaard konden worden en waar men at. Engelse officieren en onderofficieren hadden de minst slechte afdeling omdat aldaar een stuk land was dat bewerkt kon worden. Op 5 februari 1943 werden zij overgeplaatst naar een andere afdeling. Luitenant-kolonel M.C. Russell voerde hier het bewind tot zijn dood op 5 juni 1943, waarna hij opgevolgd werd door luitenant-kolonel T.C. Whimster. Deze afdeling telde in september 1944 134 man. Het gebied was 1 hectare groot en had 0,6 hectare aan bewerkbare grond ter beschikking. Toen het kamp bevrijd werd telde het 178 Australische officieren en onderofficieren, die waren ondergebracht in een gebied waar geen land was dat gebruikt kon worden voor voedselproductie. De officier die daar het bewind voerde was luitenant-kolonel A.W. Walsh. Australische militairen van lagere rang waren ondergebracht in het kamp te Sandakan. Nederlandse officieren en onderofficeren hadden geen bewerkbare grond en het beheer over deze afdeling werd gevoerd door luitenant-kolonel Mars.

Engelse soldaten van mindere rang werden in overvolle barakken gehuisvest zonder keukens, licht, water en sanitaire voorzieningen. Zij hadden geen bewerkbare grond. Aanvankelijk werd deze afdeling bewoond door 1.500 krijgsgevangenen; later kwamen er meer bewoners totdat de bevolking 2000 zielen telde. Aan het einde van de oorlog was dit aantal echter teruggelopen tot ongeveer 750. De officier die de verantwoordelijkheid over deze afdeling had was sergeant-majoor (later tweede luitenant) S.T. Sutherland. Van de soldaten uit het Brits-Indische leger werden de soldaten van het 2de en 15de Punjab-Regiment geïnterneerd in het Batu Lintangkamp. Deze krijgsgevangenen werden gehuisvest in twee hutten en hadden geen bewerkbare grond. Indonesische soldaten uit het Indische leger werden gehuisvest in een kleine afdeling, dicht bij het Britse equivalent daarvan.

Rooms-katholieke priesters, broeders en andere leden van de kerk, de meesten van Nederlandse of Ierse nationaliteit, bewoonden een aparte afdeling en hadden een groot stuk land dat ze konden bewerken. In totaal woonden hier 110 mensen, waaronder 44 kapucijnen, 5 montfortanen, 22 Broeders van Huijbergen en 30 missionarissen van Mill Hill. In 1943 waren er ongeveer 250 mannelijke burgerlijke geïnterneerden (waaronder niet inbegrepen rooms-katholiek missiepersoneel) op een aparte afdeling. Vanaf juli 1942 tot 14 november 1944 was de kampmeester aldaar C.D. Le Gros Clark (de broer van Wilfrid Le Gros Clark, de voormalige secretaris van het gouvernement van Sarawak). Luitenant-kolonel W.C.C. Adams was een tijd assistent-kampmeester en fungeerde later als de opvolger van Le Gros Clark.

De vrouwen (waaronder nonnen en kinderen) werden in een afdeling in het westelijke gedeelte van het kamp gehuisvest. Deze afdeling was iets verwijderd van de anderen en de geïnterneerden bestonden voornamelijk uit Nederlandse en Engelse vrouwen, een paar Indo's en Chinese vrouwen en vier Amerikaanse vrouwen, waaronder Agnes Newton Keith. Het bewind was hier relatief licht en de bewoners hadden een stuk grond dat bewerkt kon worden. De kampmeesteres was aanvankelijk Moeder Bernadine, een Engelse rooms-katholieke non maar toen zij ziek werd kwam de leiding in handen van Dorie Adams, de vrouw van de kampmeester in een andere afdeling. De vrouwen waren gehuisvest in 5 kleine barakken en iedere persoon had een persoonlijke ruimte van 1.8 bij 1.2 meter, waarbinnen men leefde en de persoonlijke bezittingen kon bewaren. In maart 1944 telde deze vrouwenafdeling 280 mensen, waaronder 34 kinderen. In september 1944 was het aantal inwoners afgenomen tot 271 en bij de bevrijding bestond de bezetting uit 237 vrouwen en kinderen.

Situatie in het kamp[bewerken | brontekst bewerken]

De gevangenen wordt verteld dat ze door de geallieerden bevrijd zijn

Ziekten[bewerken | brontekst bewerken]

Er was een kampziekenhuis opgezet, dat werd beheerd door een Japanse officier van gezondheid, Dr. Yamamoto; de gevangenen geloofden dat zijn motto was: live and let die en noemden de plaats een smerig door ziekten aangetast pesthol. Hij bezocht nooit zijn zieken en gaf de order dat geen voedselrantsoenen mochten worden toegekend aan de patiënten in het ziekenhuis. Het ziekenhuis bestond in 1943 uit drie hutten; een aparte hut werd later voor tuberculosepatiënten gebouwd; begin september 1945 had het ziekenhuis 30 bedden, die onder supervisie stonden van luitenant-kolonel E.M. Sheppard. Er waren geen medicijnen, behalve kleine doses kinine en aspirine. Yamamoto sloeg zijn patiënten vaak zo hard dat ze ter plaatse neervielen. Er was geen anestheticum beschikbaar voor operaties.

Het sterftecijfer onder de Engelse soldaten was extreem hoog: meer dan 60% van deze krijgsgevangenen overleed in het kamp. Er wordt wel gedacht dat dit hoge cijfer kwam doordat deze soldaten rechtstreeks uit Europa waren gekomen en nog niet geacclimatiseerd waren of bekend met de hygiëne in de tropen. Tropische zweren als het gevolg van difterie waren de meest voorkomende ziekteverschijnselen, samen met dysenterie, malaria, beriberi, dengue, schurft en andere ziekten. In januari 1943 waren 600 van de 1000 man te ziek om te werken door beriberi en huidziekten. Het aantal doden als gevolg van dysenterie steeg tegen het einde van de oorlog; een Engelse onderofficier, E.R. Pepler schreef dat mannen daalden in lichaamsgewicht van een normale 64 kilo tot 19-25 kilogram; naarmate de tijd verstreek nam het aantal doden in ons kamp (door dysenterie) steeds toe tot twee tot drie per dag.

Uithongering[bewerken | brontekst bewerken]

Ook de slechte voedingstoestand was de oorzaak van veel ziekten en droeg belangrijk bij tot het hoge sterftecijfer in het kamp; de dood van minstens 600 man werd toegeschreven aan ondervoeding. Volgens de geallieerden die het kamp later kwamen bevrijden voerden de Japanners een bewuste politiek van versterving door uithongering. In een brief, gedateerd 14 september 1945, beschreef een Australische officier de situatie en zei: uit de hoeveelheid voedsel die beschikbaar was in Kuching en in de opslagruimten in de Japanse opslagplaatsen bleek dat er voedsel genoeg was voor de gevangenen maar dat de Japanners hadden gekozen voor bewuste uithongering en sterfte als gevolg daarvan.

Een voormalige gevangene schreef: net als vele anderen kreeg ik pijn door ziekte veroorzaakt door uithongering en naarmate de tijd vorderde werd het steeds moeilijker te werken en werden de nachten een marteling. Mijn ogen gingen hard achteruit en het werd onmogelijk nog te lezen of voorwerpen duidelijk te zien. Het sterftecijfer steeg naar ijzingwekkende hoogten en we begonnen ons te realiseren dat we moesten gaan vechten om te overleven.

Martelingen en bevelen tot executie[bewerken | brontekst bewerken]

De Kempeitai voerde de martelingen uit

Als een gevolg van mishandeling door de kampbewakers werd de gezondheid van veel krijgsgevangenen ondermijnd. De favoriete wijze van straffen van de Japanse bewakers was het trappen beneden de gordel met zware schoenen, in het gezicht slaan of op het hoofd slaan met een geweerkolf. De meest voorkomende reden voor een pak slaag was dat men niet snel genoeg boog voor een bewaker. Een man werd voor een week verlamd geslagen door een bewaker met als enige reden dat hij niet op tijd de vereiste eerbied betoonde. Een andere wijze van mishandeling die veel voorkwam was om een gevangene in de brandende zon met zijn armen boven zijn hoofd neer te zetten met boven zijn hoofd een blok hout; op het moment dat de gevangene zijn armen liet zakken werd hij daarmee geslagen. Deze straf duurde gewoonlijk tot de gevangene bewusteloos raakte. Krijgsgevangenen die werden verdacht van ernstiger zaken werden ter verhoor bij de Kempeitai gebracht, waar zij verder gemarteld werden. Na de Japanse capitulatie onderzocht een Australische team de Japanse oorlogsmisdaden, die begaan waren te Kuching. Van de 120 bewakers hadden meer dan 70 ernstige misdaden op hun geweten.

De illegale radio wordt getoond aan de bevrijders

Vlak voordat Japan zich overgaf aan de geallieerden deden geruchten de ronde dat de Japanners van plan waren alle gevangenen te executeren; toen Dr. Yamamoto enige gevangenen mededeelde dat zij naar een nieuw kamp zouden worden overgebracht vreesden zij dus het ergste. Dat was vooral nadat Yamamoto het beloofde kamp als de ideale plaats had voorgesteld. Op 17 en 18 augustus werd de officiële order uitgevaardigd dat alle krijgs- en burgerlijke gevangenen zouden worden vermoord; deze documenten werden na de bevrijding in het hoofdkwartier van Saga gevonden. De order was niet uitgevoerd, waarschijnlijk door de onvoorwaarlijke overgave van Japan op 15 augustus. Een "dodenmars", zoals die van Sandakan en elders moest worden uitgevoerd door alle mannelijke gevangenen die fysiek daartoe in staat waren, alle overige gevangenen zouden op een andere wijze worden vermoord. Het lag in de bedoeling dat de krijgsgevangenen en de mannelijke gedetineerden naar een ander kamp zouden marcheren en aldaar met de bajonet worden vermoord. Alle zieken, die niet in staat zouden zijn te marcheren, zouden te Kuching worden vermoord en alle vrouwen en kinderen zouden worden verbrand in de barakken waar zij leefden.

De order van de 15de september 1945, die voorschreef dat alle geïnterneerden moesten worden omgebracht, werd gevonden in een administratiegebouw in Batu Lintang; de order luidde dat de vrouwen en kinderen vermoord moesten worden door middel van vergiftigde rijst, de geïnterneerde mannen en monniken moesten doodgeschoten worden en de lijken vervolgens verbrand, de krijgsgevangenen zouden het oerwoud in gedreven worden en aldaar vermoord en verbrand worden. De zieken en zwakken, die achter zouden blijven te Batu Lintang moesten met de bajonet vermoord worden, waarna het gehele kamp in brand zou worden gestoken.

Kerkhof[bewerken | brontekst bewerken]

In het begin werden de doden begraven op een begraafplaats bij Kuching, maar door het hoge sterftecijfer raakte deze plaats al snel gevuld; in november 1942 werd op een ander terrein, gelegen ten zuidoosten van het kamp, een nieuw kerkhof aangelegd. Dit kerkhof werd bekend als "Boot Hill" en was zichtbaar vanuit het kamp. Eerst werden de doden begraven in kisten maar al snel was men, door het grote aantal doden en tekorten aan hout, gedwongen de doden te begraven in rijstzakken of lakens. De lichamen werden naar het graf gedragen in een houten kist, die steeds hergebruikt werd.

Een krijgsgevangene schreef in juni 1945: Ik ben doodsbang door de grote aantallen graven op het kerkhof. Er sterven er zoveel dat een aantal van de doodgravers de gehele tijd bezig is en extra porties eten krijgt, zodat zij sterk genoeg blijft om te kunnen graven. Na de bevrijding werden de lichamen opgegraven en naar Labuan gezonden om herbegraven te worden op het militaire kerkhof aldaar. Een groot aantal lichamen van gevangenen van Batu Lintang die aldaar nu begraven zijn kon niet worden geïdentificeerd omdat na de Japanse overgave door Suga veel kampen en daarmee de administraties vernietigd waren. Het kerkhof te Labuan wordt beheerd door de Commonwealth War Graves Commission.

Einde van de oorlog[bewerken | brontekst bewerken]

Ondanks de capitulatie van de Japanners bleven zij toch de leiding over het kamp behouden tot 11 september. Tijdens deze periode werd er geen werk meer verricht en werden de gevangenen ook niet meer geslagen. Drie Beaufighters lieten op 16 augustus pamfletten neer met daarop de tekst: Japan heeft zich overgegeven. Van 19-23 augustus lieten vliegtuigen verder overal bladen met oorlogsnieuws vallen op de bekende plaatsen waar men wist dat zich Japanners bevonden. Op 24 augustus liet Suga in een officiële verklaring weten dat Japan gecapituleerd had en de 29ste augustus kreeg hij orders om contact op te nemen met de Australische commandanten. Uiteindelijk bleek dat van de 2000 Engelsen die in het kamp waren opgesloten slechts 750 dat overleefd hadden; 600 daarvan waren chronisch ziek geworden.

Externe links[bewerken | brontekst bewerken]

Literatuur[bewerken | brontekst bewerken]

  • Anonymous (1944) "Kuching Internment Camp, July 1943" The Chronicle: A Quarterly Report Of The Borneo Mission Association 28(1), 7 (March 1944)
  • Archer, B. E. (1999) A study of civilian internment by the Japanese in the Far East, 1941–45 Essex: B. Archer (University of Essex PhD thesis)
  • Archer, Bernice (2004) The Internment of Western Civilians under the Japanese 1941-45, A Patchwork of Internment London: Routledge Curzon ISBN 0-7146-5592-9 (A 2008 reprint with expanded final chapter has been published by Hong Kong University Press)
  • Archer, John Belville (1946) (collected and edited) Lintang Camp: Official Documents from the Records of The Civilian Internment Camp (No 1 Camp) at Lintang, Kuching, Sarawak, During the Years 1942-1943-1944-1945. Published as a pamphlet March 1946
  • Archer, John Belville (1997) Glimpses of Sarawak Between 1912 & 1946: Autobiographical Extracts & Articles of an Officer of the Rajahs Compiled and edited by Vernon L. Porritt Special Issue of the Department of South-East Asian Studies, University of Hull ISBN 0-85958-906-4
  • Arvier, Robyn (2001) "Caesar's Ghost!": Maurie Arvier's story of war, captivity and survival Launceston, Tasmania. Arvier was in the Australian officers' camp
  • Arvier, Robyn (collected and edited) (2004) Don’t worry about me: Wartime letters of the 8th Division A.I.F. Launceston, Tasmania: Bokprint. ISBN 0-646-44026-8
  • Bell, Frank (1991) Undercover University (revised edition) Cambridge: Elisabeth Bell. ISBN 0-9516984-0-0 (Originally published in 1990, same ISBN). Bell was in the British officers' camp; his wife published his account after his death
  • Brown, D. A. D. (1946) "Reminiscences of Internment" The Chronicle: A Quarterly Report Of The Borneo Mission Association 29(3), 37 (December 1946)
  • Colley, George S. Jr. (1951) Manila, Kuching and return 1941-1945 San Francisco: privately printed (first printing 1946). Colley was in the male civilians' camp; his wife was in the female civilians' camp
  • Cunningham, Michele K. (2006) Defying the Odds. Surviving Sandakan and Kuching Lothian Books/Hachette Livre ISBN 978-0-7344-0917-1
  • Darch, Ernest G. (Airman) (2000) Survival in Japanese POW Camps with Changkol and Basket London: Minerva Press. ISBN 0-7541-1161-X (also published by Stewart Books, Ontario, Canada). Darch was in the British other ranks' camp
  • Dawson, Christopher (1995) To Sandakan: The Diaries of Charlie Johnstone Prisoner of War 1942-45 St Leonards, Australia: Allen & Unwin. ISBN 1-86373-818-5 Johnstone, an Australian serving in the RAF, was in the British officers' camp
  • Digby, K. H. (1980) Lawyer in the Wilderness Ithaca, New York: Cornell University (Data Paper 114, Southeast Asia Program, Department of Asian Studies) Digby was in the male civilians' camp
  • Stephen R. (1999) Sabah (North Borneo) Under the Rising Sun Government Printed in Malaysia, no publisher details or ISBN. Contains an account by J. R. Baxter, who was in the male civilians' camp
  • Firkins, Peter (1995) Borneo Surgeon: A Reluctant Hero Carlisle, Western Australia: Hesperian Press. ISBN 0-85905-211-7. A biography of Dr James P. Taylor, Principal Medical Officer in North Borneo when the Japanese invaded. His wife Celia was in the female civilians' camp
  • Forbes, George K. et al. (1947) Borneo Burlesque: Comic Tragedy/Tragic Comedy Sydney: H. S. Clayton. Edition limited to 338 copies
  • Howes, Peter H. H. (1976) "The Lintang Camp: Reminiscences of an Internee during the Japanese Occupation, 1942-1945" Journal of the Malaysian Historical Society (Sarawak Branch) 2, 33-47. Howes was a Church of England priest in Sarawak, and was in the male civilians' camp
  • Howes, Peter H. H. (1994) In a Fair Ground or Cibus Cassowari London: Excalibur Press. ISBN 1-85634-367-7
  • Keith, Agnes Newton (1955) Three Came Home London: Michael Joseph (Mermaid Books). Originally published in 1947 by Little Brown and Company, Boston, Mass. Keith was in the female civilians' camp
  • Keith, Agnes Newton (1972) Beloved Exiles Boston, Mass: Little Brown and Company Semi-autobiographical novel based on Keith's time in Borneo, including her internment
  • Kell, Derwent (1984) A Doctor's Borneo Brisbane: Boolarong Publications. ISBN 0-908175-80-9. Derwent Kell is the pen name of Dr Marcus C. Clarke, who was in the male civilians' camp
  • Kirby, S. Woodburn et al. (1957) The War Against Japan. Volume 1: The Loss of Singapore London: HMSO
  • Kirby, S. Woodburn et al. (1969) The War Against Japan. Volume 5: The Surrender of Japan London: HMSO
  • Lim, Shau Hua Julitta (1995) From an Army Camp to a Teacher College: A History of Batu Lintang Teachers' College, Kuching, Sarawak ISBN 983-99068-0-1
  • Lim, Shau Hua Julitta (2005) Pussy's in the well: Japanese Occupation of Sarawak 1941 - 1945 Kuching, Sarawak: Research and Resource Centre ISBN 983-41998-2-1 Some accounts, many photographs and some nominal rolls
  • Long, Gavin (1963) The Final Campaigns Australia in the War 1939-1945 Series 1 (Army), Volume 7. Canberra: Australian War Memorial (Online in PDF form at [1])
  • Mackie, John (2007) Captain Jack Surveyor and Engineer: The autobiography of John Mackie Wellington, New Zealand: New Zealand Institute of Surveyors ISBN 0-9582486-6-4 Mackie was in the British officers' camp
  • Newman, Carolyn (ed) (2005) Legacies of our Fathers South Melbourne: Lothian Books ISBN 0-7344-0877-3 Accounts of six Australian officers and a female civilian internee
  • O'Connor, Michael P. (1954) The More Fool I Dublin: Michael F. Moynihan Account of O'Connor's time in Malaya, including Batu Lintang. He was in the male civilians' camp
  • Ooi, Keat Gin (1998) Japanese Empire in the Tropics: Selected Documents and Reports of the Japanese Period in Sarawak, Northwest Borneo, 1941-1945 Ohio University Center for International Studies, Monographs in International Studies, SE Asia Series 101 (2 vols) ISBN 0-89680-199-3 Contains many accounts by British POWs and civilian internees.
  • Ooi, Keat Gin (2006) "The 'Slapping Monster' and Other Stories: Recollections of the Japanese Occupation (1941-1945) of Borneo through Autobiographies, Biographies, Memoirs, and Other Ego-documents" Journal of Colonialism and Colonial History 7(3), Winter 2006
  • Purden, Ivor M. (1989) "Japanese P.O.W. Camps in Borneo" in Neville Watterson (1989) Borneo: The Japanese P.O.W. Camps - Mail of the Forces, P.O.W. and Internees (published by W. N. Watterson)
  • Reece, Bob (1998) Masa Jepun: Sarawak under the Japanese 1941-1945 Kuching, Sarawak: Sarawak Literary Society ISBN 983-9115-06-5
  • St. John-Jones, L. W. (2004) "The Kuching Prisoner-of-War Camp 1944-45: Heroism and Tragedy" Sabah Society Journal 21
  • Smallfield, E. J. (1947) "Internment Under the Japanese" New Zealand Surveyor 19, no 4, April 1947, 301-310. Smallfield was in the male civilians' camp
  • Southwell, C. Hudson (1999) Uncharted Waters Calgary, Canada: Astana Publishing ISBN 0-9685440-0-2 Southwell was in the male civilians' camp
  • Taylor, Brian (2006) "Lintang Camp Memorials" The Sarawak Museum Journal 62(83), 59-62 (December 2006)
  • Torrens, Alexandra (1998) "Borneo burlesque" Wartime 4 (Summer 1998), 51-55. Wartime is the official magazine of the Australian War Memorial. The article is about a group of officers who made it their mission to uphold the morale of Australian POWs in Batu Lintang
  • Walker, Allan S. (1953) Middle East and Far East Australia in the War 1939-1945 Series 5 (Medical), Volume 2. Canberra: Australian War Memorial (1962 reprint online in PDF form at [2])
  • Wall, Don (no date, post-1993) Kill the Prisoners! Mona Vale, NSW, Australia: Don Wall ISBN 0-646-27834-7
  • Watterson, W. N. (1989) and (1994) Borneo: The Japanese P.O.W. Camps - Mail of the Forces, P.O.W. and Internees (published in two parts by W. N. Watterson) ISBN 0-9514951-0-0 (Part 1, 1989); ISBN 0-9514951-2-7 (Part 2, 1994)
  • Wigmore, Lionel (1957) The Japanese Thrust Australia in the War 1939-1945 Series 1 (Army), Volume 4. Canberra: Australian War Memorial (Online in PDF form at [3])
  • Yap, Felicia (2004) Reassessing the Japanese prisoner of war and internment experience: the Lintang Camp, Kuching, Sarawak, 1942-45 Cambridge: M. Phil. dissertation (copy held in the Seeley Library, University of Cambridge Faculty of History)