Friese beweging

Tot de Friese beweging (Fries: Fryske beweging) kunnen alle personen en instanties gerekend worden die zich inzetten of ingezet hebben voor het behoud en versterken van de Friese taal en cultuur. Voor sommige leden van deze beweging houdt en hield dat tegelijk streven in naar (meer) onafhankelijkheid van het centraal Nederlands gezag.

Voorgeschiedenis[bewerken | brontekst bewerken]

Eigenlijk was de Friese beweging een tegenbeweging. In de Bataafse Revolutie van eind 18e eeuw lag sterk de klemtoon op natievorming en eenheid. De taal had daarin een prominente functie. Het Staatsbewind liet door de Leidse hoogleraar Siegenbeek een eenheidsspelling maken, die in het onderwijs maatgevend moest zijn. In Friesland rees hiertegen al snel verzet.

Het Fries Genootschap van Geschiedenis-, Oudheid- en Taalkunde werd in 1827 opgericht. In 1835 gaf het Thet Freske Riim, met aanteekeningen van de inmiddels overleden Ecco Epkema uit, die al in 1824 een Woordenboek op het werk van Gysbert Japicx (1603-1666) had gepubliceerd, en daarmee een basis had gelegd voor de latere Friese spelling.

Volksverhalen[bewerken | brontekst bewerken]

Tiede Roelofs Dykstra (1820-1862), een van de oprichters van het 'Selskip foar Fryske tael en scriftenkennisse' (1844), dat moest dienen als een buffer tegen de Hollandse taal, begon in de provincie Friesland als een der eersten volksverhalen te verzamelen. Hij was eerder in contact gekomen met de Duitse mytholoog en volksverhaalverzamelaar J.W. Wolf (1817-1855). Dykstra verzamelde ongeveer 120 verhalen, waarvan een deel dertig jaar later door een van zijn correspondenten, Waling Dykstra (1821-1914), zou worden gepubliceerd. Ook de broers Joast en Eeltsje Halbertsma verzamelden volksverhalen.

Het tijdschrift Iduna, geschreven in een zelfbedachte Friese spelling, richtte zich op geschiedenis, folklore, taal en literatuur. Zo ontstonden ontmoetingsplaatsen voor de Friese taal en cultuur, zij het dat het nog om een kleine kring ging.

De schrijver Waling Dykstra werd in de tweede eeuwhelft beschouwd als de grote man van de Friese beweging. Zijn eerste liederenbundel, uit 1848, werd vijfmaal herdrukt. Van zijn romans werden vooral de eerste twee vele malen herdrukt.

De voordrachtsavonden die hij met Tjibbe Geerts van der Meulen organiseerde, de Winterjoenenocht (winteravondvermaak), ontwikkelden zich tot een soort Friestalig cabaret. Het gevarieerde programma bestond uit rijmstukken, samenspraken en schetsen uit het volksleven, waarin de Kerk en de dominees vaak behoorlijk op de hak werden genomen.

Diverse door hem opgezette of geredigeerde bladen en jaarboekjes vonden een brede verspreiding, bijvoorbeeld Sljucht en Rjucht (vanaf 1897), De Fryske Skoeralmenak, het jaarboekje As jimme it leije meije (1899-1910). Zijn werk aan de Friese spelling en aan het Friesch Woordenboek is van veel betekenis geweest, evenals zijn folkloristische werk. Hij was de belangrijkste verzamelaar van Friese volksverhalen in de negentiende eeuw.

Kristlik Selskip[bewerken | brontekst bewerken]

De Friese beweging vond in deze periode voornamelijk aanhang in de liberale bovenlaag van de burgerij. De afstand tot het christelijk volksdeel was aanzienlijk groter dan die tot de socialistische arbeiders.

In Geert Aeilco Wumkes' werk speelde het Fries een centrale rol. Deze taal was voor hem echter "gjin doel, mar middel" en hij zag haar dan ook niet als de kern van het Friese leven, maar als "de draechster fan ús fielings en tinzen" ("de draagster van onze gevoelens en gedachten"), die hij als wezen van de Friese identiteit belangrijker achtte. Wumkes was van grote betekenis voor de Friese Beweging, niet alleen door zijn betrokkenheid bij verschillende Friese organisaties, maar vooral ook door zijn inspanningen voor de acceptatie van het gebruik van het Fries in de kerk. In 1908 was hij betrokken bij de oprichting van het Kristlik selskip for Fryske tael en skriftekennisse (later omgedoopt tot het Kristlik Frysk Selskip). Deze vereniging richtte zich aanvankelijk op de bestudering van de Friese taal en literatuur, maar legde zich in de jaren twintig meer toe op de maatschappelijke emancipatie

Fedde Schurer[bewerken | brontekst bewerken]

De onderwijzer, dichter en journalist Fedde Schurer was al in de jaren 20 actief als christen-pacifist in de Friese taal. In de jaren 30 en 40 verbleef hij in Amsterdam, maar na de oorlog keerde hij naar Friesland terug. Als hoofdredacteur van de Friese Koerier schreef hij het bekende hoofdartikel 'De laatste man van de Zwarte Hoop', over de rechtszaak tegen de Lemster veearts Van der Burg, het artikel waar de rel mee begon die bekend is onder de naam Kneppelfreed. De zaak handelde om het gebruik van de Friese taal in de rechtszaal, dat door de magistratuur slechts werd toegestaan als iemand zich onvoldoende in het Nederlands kon uitdrukken. Schurer noemde deze houding "kinderachtig", en werd vervolgens gedagvaard wegens belediging. Op de dag van de rechtszitting braken buiten het gerechtsgebouw rellen uit, waarbij de politie zeer hardhandig optrad. Dit incident rond de ook in het westen bekende en gewaardeerde Schurer zette de Friese taalstrijd op de nationale agenda. Een commissie-Wesselings boog zich over de positie van het Fries en haar eindrapport van 8 juni 1953 werd een jaar later gevolgd door de wettelijke erkenning van de Friese taal.

Literatuur[bewerken | brontekst bewerken]

  • Sjoerd van der Schaaf, Skiednis fan de Fryske biweging, De Tille, Leeuwarden 1977
  • Gerben R. Zondergeld, De Friese Beweging in het tijdvak der beide wereldoorlogen, Leeuwarden 1978

Zie ook[bewerken | brontekst bewerken]