Dearc

Dearc
Status: Uitgestorven
Fossiel voorkomen: Midden-Jura
Dearc
Taxonomische indeling
Rijk:Animalia (Dieren)
Stam:Chordata (Chordadieren)
Klasse:Reptilia (Reptielen)
Orde:Pterosauria
Familie:Rhamphorhynchidae
Onderfamilie:Rhamphorhynchinae
Geslacht
Dearc
Jagielska et al., 2022
Typesoort
Dearc sgiathanach
Afbeeldingen op Wikimedia Commons Wikimedia Commons
Portaal  Portaalicoon   Biologie
Herpetologie

Dearc is een geslacht van uitgestorven pterosauriërs, behorende tot de Breviquartossa, dat leefde tijdens het Midden- Jura in het gebied van het huidige Schotland. De enige benoemde soort is Dearc sgiathanach.

Vondst en naamgeving[bewerken | brontekst bewerken]

In 2017 vond Amelia Penny, tijdens een expeditie naar voetafdrukken van dinosauriërs gefinancierd door de National Geographic Society, ten noorden van Rubha nam Brathairean (Brothers’ Point), op de oostkust van het schiereiland Trotternish, deel van de Isle of Skye, het skelet van een pterosauriër. Dugald Ross van het Staffin Dinosaur Museum groef het fossiel verder op, versterkt door een team van de University of Edinburgh. Het werd geprepareerd door Nigel Larkin en onderzocht door middel van een CAT-scan.

Skye

In 2022 werd de typesoort Dearc sgiathanach benoemd en beschreven door Natalia Jagielska, Michael O’Sullivan, Gregory F. Funston, Ian B. Butler, Thomas J. Challands, Neil D.L. Clark, Nicholas C. Fraser, Amelia Penny, Dugald A. Ross, Mark Wilkinson en Stephen Louis Brusatte. De geslachtsnaam komt uit het Schots-Gaelisch en betekent 'reptiel". Het w'rdt ongeveer uitgesproken als 'tjerchk', dearc. De soortaanduiding betekent in dezelfde taal 'gevleugeld'. De soortnaam als geheel, dearc sgiathanach, kan dus vertaald worden als 'gevleugeld reptiel'. Dit is meteen een verwijzing naar de Isle of Skye ofwel An t-Eilean Sgiathanach, het 'Gevleugelde Eiland'.

In de buurt van zulke dinosauriërsporen werd Dearc gevonden

Het holotype NMS G.2021.6.1-4 is gevonden in een laag leisteen van de Lonfearnafzetting van de Lealt Shale Formation die dateert uit het Bathonien. Het bestaat uit een gedeeltelijk skelet met schedel. Het is relatief compleet, maar mist de bovenzijde van de schedel, de snuitpunt, de doornuitsteeksels van de wervelkolom, het staartuiteinde, de linkervleugel en het grootste deel van de achterpoten hoewel de linkermiddenvoet aanwezig is. Het skelet ligt in verband, maar werd in vier platen gespleten. Het vertegenwoordigt een jong onvolgroeid dier van ongeveer twee jaar oud. Het maakt formeel deel uit van de collectie van de National Museums Scotland.

Beschrijving[bewerken | brontekst bewerken]

Grootte en onderscheidende kenmerken[bewerken | brontekst bewerken]

Dearc is opvallend groot voor een basale pterosauriër. In dit verband zijn er echter verschillende problematische punten. Doordat ook de rechtervleugel niet compleet is, kan de vleugelspanwijdte niet direct gemeten worden. Een vergelijking met Rhamphorhynchus leidt tot een schatting voor de vlucht van 220 centimeter indien geëxtrapoleerd wordt uit de schedellengte en 380 centimeter bij een extrapolatie uit de lengte van het opperarmbeen. Wordt uit het opperarmbeen van Dorygnathus geëxtrapoleerd, komt de spanwijdte uit op 190 centimeter. In hoeverre dit opmerkelijk is, hangt af van de positie in de evolutionaire stamboom. Het beschrijvende artikel plaatst Dearc buiten de afgeleide groep van de Monofenestrata waarvan latere vormen tijdens het Krijt soms reusachtig groot werden. Hij bezit echter enkele kenmerkende eigenschappen van die groep. Het holotype was nog onvolgroeid. De beschrijvers concludeerden dat de volwassen grootte op een vlucht van tweeënhalve tot drie meter zou hebben gelegen. Dat zou Dearc tot de grootste pterosauriër maken die uit de Jura bekend is met uitzondering van enkele moeilijk te interpreteren fragmentarische vondsten.

Verschillende extrapolaties van de grootte van Dearc

De beschrijvers wisten enkele onderscheidende kenmerken vast te stellen. Het zijn autapomorfieën, unieke afgeleide eigenschappen. De ploegschaarbeenderen hebben ieder de vorm van drie buizen met een contact vóór de aderkanalen dat drietandvormig is. De interne vleugel van het bovenkaaksbeen die bijdraagt aan het verhemelte, heeft een uitholling voor de choana, het interne neusgat. Bij de hersenen zijn de zichtlobben vergroot en in de lengterichting verbreed. Het vierde middenvoetsbeen is veel robuuster dan het eerste, tweede en derde middenvoetsbeen, tweeënhalf maal dikker.

Verder is er een unieke combinatie van op zich niet unieke kenmerken. Het onderste slaapvenster is peervormig met het smalle gedeelte bovenaan. Het ectopterygoïde is verheven en loopt door de choana heen haaks richting het ploegschaarbeen.

Skelet[bewerken | brontekst bewerken]

De schedel van Dearc is langwerpig en laag met een lengte van 222 millimeter. De hoogte bedraagt iets meer dan een vijfde van de lengte. In zijaanzicht zou de schedel iets naar beneden gebogen kunnen zijn. De fenestra antorbitalis is driehoekig, laag en vrij kort, ook weer met een vijfde van de lengte van de schedel. In bovenaanzicht is de schedel driehoekig met een scherpe snuit. Het quadratum helt sterk naar achteren onder een hoek van 140°. De hersenholte is relatief groot maar ook recht, zonder de buiging die Pterodactyloidea kenmerkt. De flocculus is groot, maar steekt niet sterk naar bezijden uit. Het verhemelte lijkt sterk op dat van Rhamphorhynchus, zij het dat de openingen erin groter zijn. Het ectopterygoïde heeft een dun uitsteeksel dat om zijn as gewrongen is en de verheven onderrand vormt van de fenestra postpalatina, een haakse hoek makend met het ploegschaarbeen.

De onderkaken eindigen vooraan in een lemmetvormige overdwars platte punt. In de bovenkaak staan zeven tanden, in de onderkaak zes voor een totaal van zesentwintig voor de kop als geheel. De voorste tanden, vier in de bovenkaak, drie in de onderkaak, zijn veel langer dan de achterste tanden en zouden bij sluiting van de muil buiten de kop hebben uitgestoken. Ze hellen sterk naar voren en zijn wat naar achteren gekromd met een ovaal overdwars afgeplatte kegelvorm. De afstand tussen de tanden varieert van twee tot vier tanddoorsneden, maar naar voren staan de tanden dichter op elkaar.

De nek is 195 millimeter lang. De nek heeft nekribben, een basaal kenmerk. In de nek zijn de voorste halswervels verlengd, als bij Sericipterus. De derde halswervel heeft achteraan een postexapofyse, een uitstekende knobbel aan de onderrand, wat een afgeleid kenmerk is dat men eerder bij Pterodactyloidea zou verwachten. De romp is ongeveer even lang als de nek. Er zijn bij elkaar dertien ruggenwervels en sacrale wervels. Er zijn minstens tien staartwervels en de staart is minstens negentien centimeter lang, een staaf vormend die verstijfd wordt door lange gewrichtsuitsteeksels.

Het opperarmbeen heeft een minimale lengte van 112 millimeter, wat de grootste bekende lengte is voor een pterosauriërhumerus uit de Jura. De bovenzijde is omgekruld als bij Dorygnathus. De deltopectorale kam is lobvormig, relatief lang en schuin naar boven gericht. De schacht is onderaan opvallend slank. De handklauwen grenzen aan knokkelbeentjes, wat kan wijzen op een vergroot grijpvermogen om te klimmen of aan takken te hangen. Het eerste kootje van de vleugelvinger heeft een diepe groeve aan binnenzijde, vermoedelijk ter verankering van het vleugelmembaan. Sommige verwanten missen dit kenmerk.

Het bekken heeft een lengte van vijf centimeter. De 'prepubis' is bijlvormig. Van de achterpoten zijn weinig details bewaard. Niet bekend is of er een vijfde teen is.

Fylogenie[bewerken | brontekst bewerken]

Dearc werd binnen de Rhamphorhynchinae in de Angustinaripterini geplaatst, in een polychotomie of 'kam' met Angustinaripterus en Sericipterus. De basale positie is in overeenstemming met de lange symfyse van de onderkaken die een vijfde van hun lengte beslaat, de nekribben, een nek die (wat) korter is dan de romp, een korte middenhand met minder dan een vijfde van de lengte van het opperarmbeen, en een vrij lange verstijfde staart. Afgeleid zijn echter het hellende quadratum en een schedel die langer is dan de romp. In de gevonden fylogenie zouden deze laatste kenmerken een geval moeten zijn van convergente evolutie.

De positie in de evolutionaire stamboom volgens het beschrijvende artikel wordt getoond door het volgende kladogram.



Lagerpetidae




Raeticodactylus filisurensis




Preondactylus bufarinii



Eudimorphodon ranzii





Dimorphodon macronyx



Caelestiventus hanseni





Campylognathoides zitteli





Fenghuangopterus lii



Jianchangnathus robustus



Scaphognathus crassirostris



Dorygnathus banthensis





Cacibupteryx caribensis



Parapsicephalus purdoni





Rhamphorhynchus muensteri


Angustinaripterini 

Angustinaripterus longicephalus



Dearc sgiathanach



Sericipterus wucaiwanensis






Changchengopterus pani



Wukongopteridae



Anurognathidae



Pterodactyloidea









Levenswijze[bewerken | brontekst bewerken]

De cortex van de beenwand van de vleugel toont twee groeiringen. Dat kan op een leeftijd van twee jaar wijzen. Het dichte patroon van aderkanalen doet denken aan de botstructuur bij Pterodactyloidea. Het werd vermoed dat dit samenhing met de overeenkomende grote omvang van Dearc waarvan het holotype nog in volle groei zou zijn.

De lange tanden duiden op een levenswijze als viseter. Dearc bewijst dat het bouwplan van de Pterodactyloidea geen voorwaarde was voor een grotere omvang, zoals eerder wel is gedacht. Hij toont ook aan dat die omvang niet ontstaan is door concurrentie met de opkomende groep van de vogels want die waren in het midden van de Jura nog klein en een onbelangrijk deel van de fauna.