David Cohen

David Cohen
Cohen in 1923, foto Nationaal Archief
Algemene informatie
Geboren 31 december 1882
Geboorteplaats Deventer
Overleden 3 september 1967
Overlijdensplaats Amsterdam
Land Nederland
Beroep Classicus
Werk
Bekende werken Zwervend en Dolend. De Joodse vluchtelingen in Nederland in de jaren 1933-1940 (1955)
Dbnl-profiel
Portaal  Portaalicoon   Geschiedenis

David Cohen (Deventer, 31 december 1882Amsterdam, 3 september 1967) was een Nederlandse classicus, die tijdens de Tweede Wereldoorlog een van de twee voorzitters van de Joodse Raad was. Vanaf 1934 verzette hij zich tegen de nazi's.[1]

Opleiding en carrière tot 1940[bewerken | brontekst bewerken]

Cohen werd geboren als oudste zoon van makelaar Herman Cohen en Rebecca van Essen. Hij was een oudere broer van schrijver Josef Cohen en van Ru Cohen, oprichter van de Deventer Vereniging. In Deventer doorliep Cohen de lagere school en het gymnasium, waarna hij in Leipzig, Göttingen en Leiden klassieke talen studeerde. In 1912 promoveerde hij in die laatste stad op het proefschrift De magistratibus Aegyptiis externas Lagidarum regni provincias administrantibus: specimen litterarium inaugurale ("Over de Egyptische magistraten die de buitenprovincies van het rijk der Ptolemëen bestuurden: een letterkundig proefschrift"). Hij vestigde zich als leraar in Den Haag en werd aan de Rijksuniversiteit Leiden privaat-docent. In 1924 werd hij aan dezelfde universiteit bijzonder hoogleraar, een ambt dat hij aanvaardde met het uitspreken van de rede Universalisme en particularisme in den aanvang van het Hellenistisch tijdperk. Twee jaar later werd hij benoemd tot gewoon hoogleraar in de Oude Geschiedenis aan de Gemeentelijke Universiteit Amsterdam. Cohen was een van de oprichters en enige tijd redacteur van Hermeneus - Maandblad voor de Antieke Cultuur, waarvan de eerste aflevering in 1928 verscheen.

Al die tijd was hij actief in verschillende Joodse organisaties, waaronder de Nederlandse Zionistenbond. Hij zette zich zeer actief in voor het bieden van hulp aan Joden die uit Duitsland waren gevlucht. Ook was hij betrokken bij de oprichting van het Comité voor Bijzondere Joodse Belangen in maart 1933. Hij werd secretaris en Abraham Asscher voorzitter. Cohen werd voorzitter van het belangrijkste subcomité, namelijk het Comité voor Joodsche Vluchtelingen. Cohen was al vanaf 1902 betrokken bij het Joods vluchtelingenwerk.

Cohen was een hoogleraar die zijn vakgebied in de volle breedte beheerste. Van hem zijn echter geen baanbrekende werken of nieuwe wetenschappelijke inzichten overgeleverd. Hij was meer een docent dan een onderzoeker en begeleidde vele promovendi. Sommigen typeerden hem in die tijd (en na de oorlog) als een typische huiskamergeleerde, die geen voeling had met de maatschappij. Dat was echter niet het geval. Cohen was zeer actief in het maatschappelijke en religieuze (Joodse) verenigingsleven en zette zich met hart en ziel in voor de onderdrukten in de samenleving. Mede door deze werkzaamheden ontwikkelde hij zich tot een bekwaam bestuurder, die werd geroemd vanwege zijn plichtsbesef, pragmatisme, stoïcijnse afstandelijkheid en grote kalmte. Minder lof oogstte hij echter met zijn bij tijd en wijle autoritaire gedrag. Deze eigenschappen, die zowel positief als negatief kunnen uitpakken, waren ook kenmerkend voor zijn gedrag tijdens de bezetting.[2]

Samen met de Duits-Joodse vluchteling Alfred Wiener als directeur en Cohen zelf als voorzitter, richtte hij het Jewish Central Information Office (JCIO) in Amsterdam op (de voorloper van de Wiener Holocaust Library). Dit informeerde Joodse gemeenschappen, media, overheden en inlichtingendiensten in binnen- en buitenland over de gevaren van het nationaal socialisme. Tussen 1934 en 1939 heeft het JCIO volgens auteur Piet Hagen zo’n 1200 persberichten en andere publicaties daarover uitgegeven.

In november 1940 werd hij, vanwege zijn Joodse afkomst, als hoogleraar uit zijn ambt gezet en in februari 1941 ontslagen.

De oorlog en de periode daarna[bewerken | brontekst bewerken]

In 1941 werden Cohen en Asscher door de Duitse bezetter aangesteld als voorzitters van de Joodse Raad voor Amsterdam. Zo werden zij – ongewild – instrumenteel in de vervolging en deportatie van vele Joodse Nederlanders. Cohen zou uiteindelijk uitgroeien tot de de facto enige leider van de Joodse Raad. Hij was er heilig van overtuigd dat medewerking met de Duitsers nog de enige optie was. Zijn adagium daarbij was: “om erger te voorkomen”. Zo kwam het dat de Joodse Raad meehielp met de organisatie van de deportaties van haar eigen geloofsgenoten. Cohen hoopte op die manier te redden wat er te redden viel en de boel op zijn minst te vertragen, zodat Joden tijd en gelegenheid kregen om te vluchten of onder te duiken. Zelf zou hij dit, gezagsgetrouw als hij was, echter niet doen.[2]

In september 1943 werden Cohen en Asscher ook zelf gearresteerd en weggevoerd naar het doorgangskamp Westerbork. Later werden zij daarvandaan gedeporteerd, Cohen naar het concentratiekamp Theresienstadt. Daar overleefde hij de oorlog.

Na de oorlog werd het voorzitterschap van de Joodse Raad hen zwaar aangerekend. De Joodse Ereraad verbood hem in 1947 ooit nog een functie te vervullen binnen de Joodse gemeenschap; dit besluit werd geannuleerd in 1950. Wel kreeg Cohen na de oorlog zijn hoogleraarschap terug aan de Universiteit van Amsterdam, waar hij in 1953 met emeritaat ging.

Familiebanden[bewerken | brontekst bewerken]

David Cohen was een broer van de schrijver Josef Cohen en de zionist Ru Cohen. Hij was de vader van de verzetsstrijder Virginie Rivka (Virrie) Cohen en de bouwkundige Herman Cohen (1914-2005), die van 1939 tot 1967 hielp bij de opbouw van de staat Israël. Dit trachtte hij te doen in harmonie met de Engelse heersers en de Arabische bevolking. Een van David Cohens kleinkinderen, zoon van zijn dochter Virginie, is arts en voormalig PvdA-politicus Rob Oudkerk.

Literatuur[bewerken | brontekst bewerken]

  • David Cohen, Zwervend en Dolend. De Joodse vluchtelingen in Nederland in de jaren 1933-1940, met een inleiding over de jaren 1900-1933. Haarlem: De Erven F. Bohn N.V., 1955.
  • Piet Schrijvers, Rome, Athene, Jeruzalem. Leven en werk van Prof. dr. David Cohen. Groningen: Historische Uitgeverij, 2000, ISBN 9789065544711
  • Herman Cohen, Jood in Palestina. Herinneringen 1939-1948. Amsterdam: Meulenhoff, 1995, ISBN 9029050284
  • Erik Somers, Voorzitter van de Joodse Raad. De herinneringen van David Cohen (1941-1943). Ingeleid en geannoteerd door Erik Somers. Zutphen: Walburg Pers, 2010, ISBN 9789057305368
  • Bart van der Boom, De politiek van het kleinste kwaad. Een geschiedenis van de Joodse Raad voor Amsterdam 1941-1943. Amsterdam: Boom, 2022.

Externe links[bewerken | brontekst bewerken]