Boheemse Opstand (1618-1620)

Boheemse Opstand
Onderdeel van de Dertigjarige Oorlog
De Defenestratie van Praag, de aanleiding van de opstand, door Matthäus Merian, 1662.
Datum 23 mei 1618 - 8 november 1620
Locatie Bohemen, Neder-Oostenrijk, de Palts
Resultaat Keizerlijke overwinning
Casus belli Defenestratie van Praag
Strijdende partijen
Bohemen
De Palts
Transsylvanië
Gesteund door:
De Republiek
Savoye
Heilige Roomse Rijk
Katholieke liga
Saksen
Spanje
Gesteund door:
Polen
Leiders en commandanten
Frederik V
Thurn
Hohenlohe
Jägerndorf
Mansfeld
Anhalt
Gábor Bethlen
Ferdinand II
Bucquoy
Maximiliaan I
Tilly
Spinola

De Boheemse Opstand (Duits: Böhmischer Aufstand; Tsjechisch: České stavovské povstání) van 1618 tot 1620 was een door protestantse Boheemse edelen geleide opstand tegen het bestuur van de katholieke koning Ferdinand II van Habsburg. De opstand vormde de beginfase van de Dertigjarige Oorlog.

Verloop[bewerken | brontekst bewerken]

De opstand begon op 23 mei 1618 na de Defenestratie van Praag, waarbij twee vertegenwoordigers van koning Ferdinand door een aantal edelen uit een raam van de Praagse burcht geduwd werden. De opstand breidde zich in de loop van 1618 uit over heel Bohemen, maar ook over Silezië, Lausitz en Opper-Oostenrijk en verder in 1619 over Moravië en Neder-Oostenrijk. Vanaf half september 1618 belegerde Ernst von Mansfeld met een leger van Zwitserse huurlingen de stad Pilsen waar veel katholieken hun toevlucht hadden gezocht. Nadat het protestantse leger versterking had gekregen van Silezische troepen, slaagde het er op 25 november in de stad in te nemen. Ferdinand II koos de ervaren Karel Bonaventure van Longueval, graaf van Bucquoy om zijn leger te leiden. Dit leger verloor een eerste gevecht bij Lomnice tegen een leger van de protestanten, geleid door Heinrich Matthias von Thurn, op 9 november 1618. Bucquoy trok zich terug in afwachting van versterkingen.

De opstandelingen zetten Ferdinand II af en kozen in zijn plaats Frederik V van de Palts tot hun nieuwe koning. Deze beschikt niet over veel oorlogservaring maar was wel verwant aan veel Europese vorstenhuizen. Nochtans kregen de opstandelingen in eerste instantie niet veel steun. Savoye verleende financiële steun en enkel Gabriël Bethlen, de calvinistische vorst van Transsylvanië trok met een leger westwaarts op.

In 1619 belegerde Thurn de stad Wenen en Mansfeld belegerde Budejovice. Die laatste moest zijn beleg opheffen nadat zijn leger op 10 juni verslagen werd door het leger van Bucquoy in de Slag bij Záblati. Hierop gaf Thurn de belegering van Wenen op en trok zich terug in Bohemen. Op 5 augustus versloeg een protestants leger een Habsburgs leger in de Slag bij Dolní Věstonice en zo konden de protestanten de controle over Moravië behouden.

Ferdinand II zocht steun enerzijds bij de Katholieke Liga en anderzijds bij zijn Habsburgse verwanten in Spanje. De katholieke liga verzamelde eind 1619 in Würzburg een leger van 21.000 man voetvolk en 4.000 ruiters onder leiding van de ervaren veldheer Johan t'Serclaes, graaf van Tilly. De Evangelische Liga verkoos daarentegen neutraal te blijven. Johan Georg van Saksen, een van de machtigste Duitse, protestantse vorsten, viel zelfs het protestantse gebied Lausitz binnen om dit te annexeren.

De Boheemse legers in november 1620 verslagen in de Slag op de Witte Berg, waarna de opstand uiteen viel. Frederik V ontvluchtte Praag maar zette de strijd voort, waarna de oorlog zich verplaatste naar het Rijnland.

Gevolgen[bewerken | brontekst bewerken]

Er volgden vele executies van protestantse opstandelingen en honderdduizenden mensen ontvluchtten Bohemen. 60% van het land werd geconfisqueerd en toebedeeld aan de Habsburgse keizers en zijn officieren. Alle steden kregen een katholiek bestuur en het bestuur van de universiteit van Praag kwam in handen van de jezuïeten.